Franchise

2 mei 2022

Ontbinding franchiseovereenkomst vanwege ontbreken ‘goed franchisegever’-schap

Steven Jonker

Partijen bij een franchiseovereenkomst moeten niet alleen de uitdrukkelijk met elkaar gemaakte  afspraken nakomen, maar eveneens de niet-uitdrukkelijk gemaakte afspraken die voortvloeien uit de aard van de overeenkomst, de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid. Maar hoe werkt dat precies in de praktijk?

De franchiseovereenkomst

In de franchiseovereenkomst staan de afspraken beschreven die de franchisenemer en de franchisegever met elkaar hebben gemaakt. Partijen moeten hun afspraken uiteraard stipt nakomen. Doet één van partijen dat niet, dan is er sprake van een tekortkoming van die partij. Dat wordt ook wel een ‘wanprestatie’ genoemd. De andere partij krijgt dan allerlei juridische gereedschappen tot zijn beschikking om deze tekortkoming aan te pakken.

Bijkomende afspraken

Op grond van de wet bevat een (franchise)overeenkomst echter niet alleen de afspraken die partijen uitdrukkelijk met elkaar op papier hebben gezet, maar eveneens afspraken die partijen niet uitdrukkelijk met elkaar op papier hebben gezet. Deze impliciete ‘aanvullende’ afspraken vloeien voort uit de aard van de overeenkomst, de wet, de gewoonte of de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Worden dergelijke (aanvullende) afspraken niet nagekomen dan wordt dat ook gezien als een tekortkoming. De benadeelde partij heeft in beginsel dan dezelfde juridische gereedschappen tot zijn beschikking alsof er een ‘normale’ contractuele afspraak zou zijn geschonden.

Case

In dat kader kan verwezen worden naar een recente zaak bij de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2021:7334 – klik hier voor het volledige vonnis). In die zaak was er sprake van enige onrust onder de franchisenemers. Als gevolg daarvan had één franchisenemer het voortouw genomen om de andere franchisenemers te mobiliseren teneinde het gesprek met de franchisegever daarover aan te gaan, al dan niet in groepsverband.

Die kartrekkersrol nam de franchisegever de betreffende franchisenemer kennelijk zeer kwalijk, dan wel de franchisenemer ervaarde dat als zodanig. Aldus de franchisenemer had de franchisegever publiekelijk de intense wens uitgesproken dat hij de formule zou verlaten. Per e-mail van 19 maart 2019 bevestigde de franchisenemer dan ook dat hij aan deze wens tegemoet zou komen en de formule inderdaad ging verlaten. Per e-mail van dezelfde datum liet de franchisegever echter weten dat dit niet zo zijn gezegd en dat zij de franchisenemer helemaal niet uit de formule wilde hebben.

Daarna ontstond een ietwat verwarrende situatie waarbij de franchisenemer steeds te kennen gaf dat de franchiseovereenkomst in zijn visie zou zijn opgezegd door de franchisegever, terwijl de franchisegever dat niet bevestigde. Wel stuurde de franchisegever op enig moment geen facturen meer voor franchise fee en werd ook de franchisenemer van de website gehaald van de formule. Na ongeveer twee jaar ontstond wederom een discussie tussen partijen.

In de rechtszaak die na enige tijd volgde, werd door partijen gebakkeleid of – en wanneer – de franchiseovereenkomst was geëindigd en wie dat nou had gedaan. De franchisenemer stelde zich daarbij op het standpunt dat de franchisegever in de bijeenkomst van maart 2019 mondeling de franchiseovereenkomst had opgezegd, terwijl de franchisegever zich op het standpunt stelde dat de franchiseovereenkomst tot begin 2021 nog gewoon van kracht was.

De rechtbank stelt vast dat uit de voorhanden informatie niet blijkt dat de franchisegever inderdaad in maart 2019 de franchiseovereenkomst zou hebben opgezegd. Nog daargelaten of dat zou kunnen op grond van de franchiseovereenkomst. Van een opzegging door de franchisegever is geen sprake.

Wel is de rechtbank van oordeel dat de franchiseovereenkomst op andere (feitelijke) gronden is geëindigd. De franchisenemer had duidelijk aangegeven niet meer met de franchisegever verder te willen werken. Ook had de franchisenemer aangegeven dat hij van mening was dat de franchisegever de franchiseovereenkomst had opgezegd. Partijen hebben daarna gehandeld alsof de franchiseovereenkomst inderdaad in maart 2019 tot een einde was gekomen. Dat blijkt volgens de rechtbank onder meer uit het feit dat er geen fee facturen meer aan de franchisenemer zijn gestuurd en omdat de franchisenemer van de website is gehaald. Daarnaast wist de franchisegever, aldus de rechtbank, dat de franchisenemer onder eigen naam door was gegaan maar heeft de franchisegever daartegen geen enkele actie ondernomen.

De franchiseovereenkomst is in maart 2019 geëindigd aldus de rechtbank en wel op basis van een ontbindingsverklaring van de zijde van de franchisenemer. Hoewel volgens de rechtbank in de verklaring van de franchisenemer niet (duidelijk) naar een ontbinding wordt verwezen, moet dat volgens de rechtbank wel op die wijze worden begrepen. De grondslag voor deze ontbinding zou gelegen zijn in een tekortkoming aan de zijde van de franchisegever. Aldus de rechtbank was er in maart 2019 sprake van een ernstig verstoorde relatie tussen de franchisegever en de franchisenemer, waarbij wantrouwen de boventoon voerde. Aldus de rechtbank kan de franchisenemer daarvan geen (of nauwelijks) een verwijt gemaakt worden. De franchisegever nam volgens de rechtbank ten onrechte de kartrekkersrol van de franchisenemer kwalijk en behandelde de franchisenemer daar ook naar.

Volgens de rechtbank heeft de franchisegever vervolgens niets gedaan om de relatie weer werkbaar te maken, terwijl dat volgens de rechtbank wel op het pad van de franchisegever had gelegen. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de franchisegever zich met het voorgaande de rol van ‘een goed franchisegever’ onvoldoende heeft aangetrokken. En dat is volgens de rechtbank een tekortkoming waardoor de franchiseovereenkomst door de franchisenemer kon worden ontbonden.

Duiding van de uitspraak

Hoewel het niet met zoveel woorden in het voornoemde vonnis is benoemd, lijkt de rechtbank op grond van de redelijkheid en billijkheid een niet-expliciet in de franchiseovereenkomst opgenomen verplichting te hebben aangenomen die inhoudt dat de franchisegever de relatie weer werkbaar moest maken. Dan wel een niet-expliciet in de franchiseovereenkomst opgenomen verplichting die voortvloeit uit de wet. Te denken valt in dat kader aan artikel 7:912 Burgerlijk Wetboek die (onder meer) bepaalt dat een franchisegever verplicht is zich te gedragen jegens een franchisenemer ‘als een goed franchisegever’. En omdat de franchisegever daaraan niet heeft voldaan volgens de rechtbank was er sprake van een tekortkoming op grond waarvan de franchisenemer de franchiseovereenkomst kon ontbinden.

Aangezien de franchisegever op enig moment inderdaad geen facturen meer stuurde en de franchisenemer ook van de website was verwijderd is het op zich niet verwonderlijk dat de rechtbank oordeelt dat de franchiseovereenkomst is geëindigd. Het is daarbij m.i. wel opvallend dat de rechtbank vervolgens het pad kiest om een ontbinding te fabriceren, hoewel de franchisenemer zelf nooit heeft aangestuurd op een ontbinding en – sterker nog – steeds het standpunt heeft ingenomen dat de franchisegever de overeenkomst zou hebben opgezegd. Dat lijkt niet te rijmen met een ontbindingsverklaring.

Het zou (wellicht) dan ook meer voor de hand hebben gelegen dat de rechtbank had geoordeeld dat de franchiseovereenkomst was geëindigd wegens een impliciet akkoord van beide partijen, dan wel dat het gezien de omstandigheden van het geval ‘onaanvaardbaar’ zou zijn dat de franchisegever nog nakoming vorderde van verplichtingen na maart 2019 omdat zij feitelijk akkoord was gegaan met de feitelijke beëindiging van de franchiseovereenkomst.

Conclusie

Wat daar ook van zij; uit deze uitspraak blijkt duidelijk dat partijen bij een franchiseovereenkomst niet alleen de uitdrukkelijk met elkaar gemaakte afspraken moeten nakomen, maar eveneens de niet-uitdrukkelijk gemaakte afspraken die voortvloeien uit de aard van de overeenkomst, de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid. Doen zij dat niet, dan zitten daar juridische consequenties aan. Het speelveld van afspraken is dan ook breder dan de afspraken die woordelijk in de franchiseovereenkomst staan beschreven. Partijen dienen daar dus ook rekening mee te houden bij de uitvoering van de franchiseovereenkomst.

Jan-Willem Kolenbrander

Advocaat franchise-recht en commerciële contracten