Faillisementsrecht

10 december 2019

Wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord

Robbert Kraaijvanger

Op 5 juli 2019 is het Wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord (‘WHAO’) bij de Tweede Kamer ingediend. Thans ontbreekt een wettelijke regeling voor een dwangakkoord buiten faillissement. Met dit wetsvoorstel wordt een regeling ingevoerd op basis waarvan de rechtbank een onderhands akkoord tussen een onderneming en zijn schuldeisers en aandeelhouders betreffende de herstructurering van schulden kan goedkeuren (‘homologeren’). De homologatie leidt ertoe dat het akkoord verbindend is voor alle bij het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Schuldeisers of aandeelhouders die niet met het akkoord hebben ingestemd, kunnen toch aan het akkoord worden gebonden als de besluitvorming over en de inhoud van het akkoord aan bepaalde eisen voldoet. Daarom wordt in dit verband ook wel de term ‘dwangakkoord’ gebruikt. De regeling zal onderdeel van de Faillissementswet worden wanneer het parlement dit wetsvoorstel heeft aangenomen.

De WHOA ziet primair op ondernemingen die vanwege een te zware schuldenlast failliet dreigen te gaan, maar beschikken over bedrijfsactiviteiten die levensvatbaar zijn. Doel van de WHOA is het reorganiserend vermogen van deze ondernemingen te versterken. Thans ontbreekt in Nederland een wettelijke regeling voor een dwangakkoord buiten faillissement. Bedoeling is dat de WHOA het minnelijke schuldsanerings- en herstructureringstraject versterkt en dat de mogelijkheid van een dwangakkoord dient als uiterste redmiddel.

Voorwaarden

Een akkoord komt alleen in aanmerking voor homologatie door de rechter als de besluitvorming over en de inhoud van het akkoord aan een aantal voorschriften voldoet. Eén van de belangrijkste voorschriften is dat de schuldeisers en aandeelhouders in de gelegenheid moeten zijn geweest om zich via een stemming over het akkoord uit te spreken. Bovendien geldt dat een dwangakkoord alleen aan de orde kan zijn als dit in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is. Daarom moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

  1. De onderneming ten behoeve waarvan het akkoord wordt aangeboden, verkeert in een toestand waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij insolvent zal raken.
  2. Doel van het akkoord kan zijn: a. het afwenden van een dreigend faillissement van een onderneming die na een herstructurering van de schulden weer financieel gezond is, of b. de afwikkeling van een onderneming die geen overlevingskansen meer heeft en ook niet meer zal krijgen, waarbij een beter resultaat wordt behaald dan wanneer die afwikkeling zou plaatsvinden in faillissement.
  3. Uit de stemming blijkt dat er in ieder geval één categorie (hierna: klasse) van betrokken schuldeisers of aandeelhouders is die het akkoord met de vereiste meerderheid steunt.
  4. Het akkoord is redelijk in de zin dat de schuldeisers en aandeelhouders die bij het akkoord worden betrokken erbij gebaat zijn of er in ieder geval niet op achteruit gaan als het akkoord tot stand komt.

Als alle klassen met het akkoord hebben ingestemd en de besluitvorming zuiver is geweest (dat wil zeggen dat geen sprake is van één van de afwijzingsgronden), mag ervan worden uitgegaan dat het akkoord redelijk is. Het is echter mogelijk dat er schuldeisers of aandeelhouders zijn die niet met het akkoord hebben gestemd en zich verzetten tegen de homologatie. Als deze schuldeisers of aandeelhouders kunnen aantonen dat het akkoord toch onredelijk is omdat zij op basis van het akkoord in een aanmerkelijk slechtere positie komen dan in faillissement, wijst de rechter het homologatieverzoek alsnog af. Hebben niet alle klassen met het akkoord ingestemd, dan is bepalend hoe in het aangeboden akkoord de reorganisatiewaarde die met het akkoord behouden kan blijven of gerealiseerd kan worden, verdeeld wordt onder de betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Bij die verdeling mag niet ten nadele van een tegenstemmende klasse worden afgeweken van de wettelijke rangorde waarbinnen schuldeisers verhaal kunnen halen op de schuldenaar. Als er schuldeisers of aandeelhouders zijn die met de meerderheid van hun klasse tegen het akkoord hebben gestemd en aantonen dat het akkoord niet aan deze voorwaarde voldoet, is dit eveneens een reden voor de rechter om het homologatieverzoek af te wijzen. Dit komt omdat het akkoord in dat geval een herstructureringsplan omvat waarin de reorganisatiewaarde oneerlijk is verdeeld en het akkoord om die reden dus onredelijk is.