Franchise

7 februari 2022

Rechtbank wijst beroep van franchisenemer op dwaling af

Steven Jonker

Op 1 januari 2021 is de Wet franchise ingegaan. Volgens de Memorie van Toelichting [1] op deze wet is het doel van de invoering om knelpunten bij de franchisesamenwerking tegen te gaan. Eén van de gevolgen van de introductie van de Wet franchise is dat een franchisegever minder eenvoudig een beroep kan doen op eenzijdige wijzigingsbedingen in de franchiseovereenkomst. Maar wat is een ‘eenzijdig wijzigingsbeding’ nou precies?

Eenzijdige wijzigingsbedingen

Franchisegever en franchisenemer sluiten een franchiseovereenkomst waarin zij hun afspraken schriftelijk vastleggen. Die afspraken kunnen niet zomaar eenzijdig aangepast worden door één van de partijen. Wil een partij aanpassing van de overeenkomst, dan moet de andere partij daar ook mee akkoord gaan. Het uitgangspunt van het contractenrecht is immers ‘afspraak is afspraak’.

Omdat een franchiseovereenkomst doorgaans voor langere tijd wordt gesloten en er allerlei innovaties en ontwikkelingen kunnen plaatsvinden binnen de franchiseformule die aanpassing van de franchiseovereenkomst noodzakelijk maken, zal een franchisegever zichzelf doorgaans enige bewegingsruimte gunnen. Dat doet een franchisegever bijvoorbeeld door in de franchiseovereenkomst zogenoemde ‘eenzijdige wijzigingsbedingen’ op te nemen. Dat zijn contractuele bedingen die de franchisegever het recht geven om eenzijdig bepaalde aanpassingen te doen aan de franchiseovereenkomst. Dat kunnen beperkte wijzigingen zijn, zoals een kleine aanpassing in het assortiment, maar ook omvangrijke wijzigingen, zoals een forse aanpassing van de fee-structuur of een wijziging van de huisstijl.

Tot aan de introductie van de Wet franchise (klik hier voor de volledige wettekst) waren er geen specifieke wettelijke regels over (het gebruik van) eenzijdige wijzigingsbedingen in een franchiseovereenkomst. Een franchisegever kon dus allerlei eenzijdige wijzigingsbedingen opnemen in de franchiseovereenkomst en daar altijd naar believen aanspraak op maken, behoudens de regels van de redelijkheid en de billijkheid. Een franchisenemer moest in dat geval bewijzen dat een bepaalde wijziging naar de regels van de redelijkheid en billijkheid ‘onacceptabel’ waren.

Drempelwaarden

Per 1 januari 2021 gelden er wel wettelijke regels op dat punt, met name zoals die bepaald zijn in artikel 7:921 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’). Kortgezegd komt artikel 7:921 BW erop neer dat een franchisegever niet ‘zomaar’ een wijziging in de franchiseformule kan doorvoeren via een eenzijdig wijzigingsbeding in de franchiseovereenkomst.

Wil de franchisegever gebruik maken van een dergelijk wijzigingsbeding, dan dient er een drempelwaarde opgenomen te zijn in de franchiseovereenkomst. Is die drempelwaarde niet opgenomen, dan kan de wijziging in de franchiseformule alleen worden doorgevoerd nadat er instemming is van i) de meerderheid van de in Nederland gevestigde franchisenemers of ii) elk van de in Nederland gevestigde franchisenemers.

Is er wel een drempelwaarde opgenomen in de franchiseovereenkomst én is de verwachting dat de beoogde wijziging van de formule een investering, financiële bijdrage of een omzetderving aan de zijde van de franchisenemer tot gevolg heeft die lager is dan deze drempelwaarde, dan kan de franchisegever de wijziging doorvoeren. Is echter de verwachting dat de gevolgen van de beoogde wijziging boven de drempelwaarde uitkomen, dan dient de franchisegever instemming te vragen zoals hiervoor omschreven.

Overgangsperiode

Als er sprake is van een franchiseovereenkomst die op 1 januari 2021 al was gesloten door partijen, dan is artikel 7:921 BW niet direct van toepassing. Partijen krijgen dan nog tot 1 januari 2023 de tijd om aan de Wet franchise te voldoen. Meer concreet: om drempelwaardes op te nemen in de franchiseovereenkomst. Is er echter sprake van een franchiseovereenkomst die ná 1 januari 2021 is gesloten? Dan dient direct voldaan te worden aan de Wet franchise.

Afsluitend

Het gevolg van artikel 7:921 BW is dus dat een franchisegever minder eenvoudig wijzigingen kan doorvoeren in de franchiseformule door gebruik te maken van eenzijdige wijzigingsbedingen. Drempelwaarden gaan dus een belangrijke rol spelen bij de beantwoording van de vraag of – en hoe – een franchisegever gebruik kan maken van een in de franchiseovereenkomst opgenomen eenzijdig wijzigingsbeding.

Op grond van het voorgaande kan de indruk zijn gewekt dat het voor een franchisegever dus verstandig is om een zo hoog mogelijke drempelwaarde op te nemen in de overeenkomst. Niets is minder waar, omdat de wetgever al uitdrukkelijk heeft laten weten dat het uitdrukkelijk niet de bedoelding is dat de bescherming van artikel 7:921 BW wordt ‘uitgehold’ door een onredelijk hoge drempelwaarde.

Er dient door een franchisegever dan ook een goede keuze gemaakt te worden ten aanzien van de hoogte van de drempelwaarde(n). Een te hoge drempelwaarde wordt als niet-toelaatbaar geacht door de wetgever, maar een te lage drempelwaarde beperkt weer de mogelijkheden van een franchisegever om noodzakelijke wijzigingen en innovaties door de kunnen voeren. Een goede afweging is dus zeer belangrijk.

Jan-Willem Kolenbrander

Advocaat franchise-recht en commerciële contracten

[1] Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van regels omtrent de franchiseovereenkomst (Wet franchise) | Tweede Kamer der Staten-Generaal