Franchise

9 februari 2022

Franchisenemer handelt niet onrechtmatig door verzenden opruiende e-mail

Steven Jonker

Als een franchisenemer en een franchisegever in een geschil met elkaar verwikkeld zijn, kan het gebeuren dat de franchisenemer anderen bij dit geschil betrekt. Bijvoorbeeld door opruiende e-mails te versturen aan andere franchisenemers met als doel medestanders te krijgen in het geschil. De vraag die daarbij gesteld kan worden, is in hoeverre een franchisenemer onrechtmatig handelt jegens de franchisegever als hij opruiende e-mails stuurt aan andere franchisenemers.

In een kwestie bij de rechtbank Den Haag kwam onder meer deze vraag aan de orde. In die kwestie ging het – kort gezegd – over een franchisegever en een franchisenemer die een franchiseovereenkomst met elkaar hadden gesloten ten behoeve van een franchise in de makelaardij. Ruim voor de expiratiedatum van de looptijd van de franchiseovereenkomst liet de franchisenemer aan de franchisegever weten te willen stoppen met de franchiseovereenkomst. Klaarblijkelijk was de franchisenemer niet tevreden over deze franchise.

Partijen gingen vervolgens met elkaar in overleg om tot een financiële afwikkeling van de samenwerking te kunnen komen, maar bereikten hierover geen overeenstemming. Vervolgens ontbond de franchisegever de franchiseovereenkomst vanwege openstaande posten aan de zijde van de franchisenemer en werd er beslag gelegd ten laste van de franchisenemer.

De ex-franchisenemer stuurde vervolgens samen met zes andere franchisenemers een e-mail aan de 10 overige franchisenemers van de formule waarin werd gesteld door (onder meer) de ex-franchisenemer dat er “ontevredenheid” zou heersen in de formule. Die onvrede zou volgens (onder meer) de ex-franchisenemer voortkomen uit het feit dat de formule “geen toegevoegde waarde” zou hebben. De franchisegever zou verder proberen “te verdelen en heersen” en “de leden zo veel mogelijk onder druk te zetten”. Ook gaf (onder meer) de ex-franchisenemer aan de franchisegever “juridisch” te gaan vervolgen. Zouden de 10 overige franchisenemers meer willen weten, dan zouden ze contact kunnen opnemen met (onder meer) de ex-franchisenemer. Zouden er meer franchisenemers zijn met hetzelfde gevoel, dan konden zij “mee procederen tegen de franchisegever”.

De franchisegever was weinig gecharmeerd van deze e-mail en stelde zich op het standpunt dat het betreffende e-mailbericht smadelijk, lasterlijk en onrechtmatig zou zijn. Ook zou (onder meer) de ex-franchisenemer doelbewust verdeeldheid willen zaaien onder de andere franchisenemers. In de opvolgende gerechtelijke procedure vorderde de franchisegever dan ook een verbod van de ex-franchisenemer om nog verdere negatieve uitlatingen te doen over de franchisegever, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

De rechtbank deelt de mening van de franchisegever echter niet (ECLI:NL:RBDHA:2022:585 – klik hier voor het volledige vonnis). Er zijn volgens de rechtbank in deze zaak twee belangen die tegenover elkaar staan. Enerzijds het belang van de franchisegever om gevrijwaard te blijven van uitlatingen die haar goede naam en reputatie kunnen beschadigen. En anderzijds het belang van (onder meer) de ex-franchisenemer om misstanden aan de kaak te kunnen stellen. Deze twee belangen zijn in de visie van de rechtbank in beginsel gelijkwaardig. Welke belang dient te prevaleren, is volgens de rechtbank afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals onder meer de volgende gezichtspunten:

  • de aard van de uitlating en de ernst van de te verwachten gevolgen voor (in dit geval) de franchisegever;
  • de ernst van de misstand die door de e-mail aan de orde wordt gesteld door de ex-franchisenemer;
  • de mate waarin de e-mail steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal;
  • de totstandkoming en de inkleding van de uitlatingen van (mede) de ex-franchisenemer;
  • de vraag in hoeverre de misstand door (mede) de ex-franchisenemer op een voor de franchisegever minder schadelijke wijze aan de kaak kon worden gesteld;
  • de maatschappelijke positie van de franchisegever.

De rechtbank is van mening dat de e-mail van (onder meer) de ex-franchisenemer niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt, onder andere omdat deze in een beperkte kring van slechts 10 personen is verspreid. Verder was de toonzetting naar de mening van de rechtbank zakelijk. Tevens blijkt volgens de rechtbank dat uit de in de procedure overgelegde stukken de in de e-mail genoemde klachten ook daadwerkelijk leven en dus steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. De rechtbank concludeert dat (onder meer) de ex-franchisenemer de onvrede niet op een andere, minder schadelijke, manier met de 10 overige franchisenemers hadden hoeven delen.

Het voorgaande geeft aan dat dus niet elke ‘opruiende’ e-mail van een franchisenemer onrechtmatig is jegens de franchisegever. Een franchisenemer heeft een bepaalde vrijheid om zijn gedachten te kunnen ventileren, ook als deze gedachten de franchisegever minder goed passen. Echter, de grens tussen wat toelaatbaar is, en wat niet, is vaak dun dus een franchisenemer doet er zeer verstandig aan om niet de grenzen van het toelaatbare op te gaan zoeken.

Jan-Willem Kolenbrander

Advocaat franchise-recht en commerciële contracten