Franchise

6 oktober 2022

Franchisegever moet schadevergoeding voldoen omwille van onregelmatige beëindiging

Laura Dorsman

Het onregelmatig beëindigen van een franchiseovereenkomst zorgt er voor dat de partij, die ten onrechte beëindigt, schadeplichtig wordt jegens de andere partij. En dat kan grote financiële gevolgen hebben, zoals ook blijkt uit de casus die in deze blog wordt besproken.

Inleiding

Een franchiseovereenkomst kan op allerlei manieren komen te eindigen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een beëindiging door wederzijds goedvinden van partijen of doordat het einde van de looptijd van de overeenkomst is bereikt. Ook is vaak geregeld in een franchiseovereenkomst dat deze voortijdig kan worden opgezegd door één van de partijen, bijvoorbeeld in het geval dat de andere partij failliet gaat of zijn verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst niet deugdelijk nakomt. In principe kunnen partijen alles met elkaar afspraken op dat vlak.

Wordt echter ten onrechte door een partij de beëindiging van een franchiseovereenkomst ingeroepen dan is die partij in beginsel aansprakelijk voor de schade die de andere partij als gevolg daarvan lijdt.

Casus

In dat kader kan verwezen worden naar de navolgende casus. In die kwestie had een franchisenemer in 2017 een bestaande gefranchisede winkel overgenomen en met de franchisegever een franchiseovereenkomst gesloten voor een periode van 5 jaar.

Voorafgaand aan de ondertekening van de franchiseovereenkomst had franchisegever te kennen gegeven aan franchisenemer dat zij een nieuw formule-concept had bedacht, waardoor het noodzakelijk was dat alle winkels van de formule zouden worden verbouwd.

Aangezien franchisenemer ten tijde van de voorgenoemde concept-wijziging net ‘was ingestapt’, kreeg hij uitstel om het nieuwe concept op een later moment in te voeren. Aldus franchisegever zou franchisenemer nog tot uiterlijk 2019 de tijd krijgen daarvoor.

Ten tijde van de franchise ging het kennelijk niet goed met de belevering van franchisenemer door franchisegever. Dat werd ook erkend door franchisegever. Medio 2018 liet franchisenemer dan ook weten aan franchisegever dat hij zijn winkel niet zou gaan verbouwen, omdat dit financieel niet haalbaar was, maar ook omdat hij onvoldoende vertrouwen had in franchisegever. Kort daarop zegde franchisenemer de franchiseovereenkomst per einde looptijd (april 2022) op.

Ondanks dat de omzetten van franchisenemer te wensen overlieten en ondanks de voornoemde opzegging liet franchisegever medio 2019 aan franchisenemer weten dat hij toch nog de verbouwing van de winkel diende door te voeren. De kosten van die verbouwing werden door franchisegever begroot op € 80.000 en zou uiterlijk medio 2020 moeten plaatsvinden. Door de opzegging van de franchiseovereenkomst door franchisenemer zouden er dus nog maar twee jaar overblijven om deze investering terug te verdienen. Franchisegever bood franchisenemer dan ook twee smaken aan, te weten 1) verlenging van de franchiseovereenkomst of 2) opzegging van de franchiseovereenkomst met wederzijds goedvinden per juni 2020.

Nadat franchisenemer per brief liet weten geen heil te zien in beide opties, zegde franchisegever de franchiseovereenkomst voortijdig op per juni 2020. Aldus franchisegever was franchisenemer tekort geschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst door niet (tijdig) zijn winkel om te bouwen naar het nieuwe concept van de formule en daardoor mocht er voortijdig worden opgezegd op grond van de franchiseovereenkomst. Franchisenemer was het daarmee niet eens en hield franchisegever aansprakelijk voor de als gevolg van de onregelmatige opzegging geleden schade.

Oordeel rechtbank

In de rechtszaak die volgt, oordeelt de rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2022:6242klik hier voor het volledige vonnis) dat franchisegever inderdaad onregelmatig de franchiseovereenkomst heeft opgezegd. Volgens de rechtbank is er namelijk geen contractuele verplichting aan de zijde van franchisenemer om zijn winkel te verbouwen. In de franchiseovereenkomst staat in ieder geval geen (duidelijke) bepaling daartoe opgenomen. Er is tussen partijen weliswaar gesproken over een verbouwing, maar er is niet specifiek gesproken over de aard en omvang van de verbouwing en evenmin over de hoogte van de verbouwingskosten.

Alles bij elkaar genomen, komt de rechter tot de conclusie dat bij het aangaan van de franchiseovereenkomst er onvoldoende concrete afspraken zijn gemaakt tussen partijen om te kunnen spreken van een verplichting voor franchisenemer om te verbouwen. Er was nog teveel onduidelijk, zoals de omvang van de verbouwing en de kosten die daarmee gemoeid waren. Ook wist franchisenemer op dat moment nog niet of hij de verbouwing zou kunnen terugverdienen.

Maar ook al zou er wél gesproken kunnen worden van een verplichting aan de zijde van franchisenemer om een verbouwing door te voeren, dan wijst de rechtbank er op dat het afdwingen van een dergelijke afspraak naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Financieel ging het immers niet goed met deze onderneming. En door de opzegging zou de verbouwing niet kunnen worden terugverdiend. Zeker niet gezien de beleveringsproblemen die door franchisegever ook zijn erkend. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet voldoende is komen vast te staan dat deze verbouwing noodzakelijk zou zijn voor de bescherming van de uniformiteit of herkenbaarheid van de formule. Ook blijkt niet dat franchisegever schade zou lijden als franchisenemer met zijn bestaande winkel de aflopende franchiseovereenkomst zou ‘uitzitten’.

De rechtbank concludeert dan ook dat de opzegging door franchisegever vanwege het gebrek aan een tekortkoming onregelmatig is. En dat franchisegever aan franchisenemer een schadevergoeding van € 125.000 dient te betalen als gevolg van die onregelmatige opzegging.

Conclusie

Hoewel de franchisegever in deze kwestie meende dat er sprake was van een rechtens afdwingbare afspraak bleek dat in de praktijk toch niet het geval te zijn. Met als gevolg een forse schadeclaim van de zijde van de franchisenemer. Het toont allemaal aan dat het beëindigen van een duurovereenkomst met beleid moet worden gedaan om dat te voorkomen.

Door de introductie van de Wet franchise ligt het nog meer voor de hand dat belangrijke onderwerpen, zoals een ophanden zijnde dure verbouwing, voldoende besproken worden in het precontractuele traject. In artikel 7:913 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek is immers bepaald dat in de precontractuele fase “alle overige informatie” aan de franchisenemer moet worden verstrekt die van belang is voor het sluiten van de franchiseovereenkomst. En die informatie moet op grond van artikel 7:917 van het Burgerlijk Wetboek ook raadpleegbaar zijn op een later moment. Dat noopt een franchisegever er uiteraard toe om dergelijke afspraken (nog) duidelijker vast te leggen, hetgeen discussies op een later moment hopelijk zal kunnen voorkomen.

Jan-Willem Kolenbrander

Advocaat franchise-recht en commerciële contracten