Franchise

12 januari 2022

Dwaling en non-concurrentiebedingen bij franchise

Steven Jonker

Kan een rechtsgeldig beroep op dwaling vanwege ondeugdelijke prognoses een probaat middel zijn om een non-concurrentiebeding ‘van tafel’ te krijgen?

Die vraag is al eens in een eerder artikel door mij aan de orde gesteld. De franchiseovereenkomst wordt dan immers vernietigd op grond van dwaling, inclusief het non-concurrentiebeding. De franchiseovereenkomst, inclusief het non-concurrentiebeding, hebben dan nimmer bestaan en de franchisegever kan er geen beroep (meer) op doen. In dat kader kan verwezen worden naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland.

In voornoemde kwestie hadden een franchisegever en een franchisenemer een geschil met elkaar. Daarbij stelde de franchisenemer zich op het standpunt dat er sprake zou zijn van ondeugdelijke prognoses. Kennelijk had de franchisegever voorafgaand aan het ondertekenen van de franchiseovereenkomst prognoses verstrekt aan de franchisenemer met bepaalde omzet- en winstverwachtingen. Deze verwachtingen werden echter niet behaald door de betreffende franchisenemer en achteraf bleken deze prognoses ook niet deugdelijk onderbouwd te zijn. De franchisenemer beriep zich om die reden op dwaling en riep daarbij de vernietiging in van de franchiseovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 6:228 Burgerlijk Wetboek.

De (ex-)franchisenemer ging vervolgens op dezelfde locatie onder eigen naam door met zijn activiteiten. De franchisegever sprak de ex-franchisenemer in rechte onder meer aan op overtreding van het non-concurrentiebeding, meer concreet het boetebeding dat daaraan gekoppeld was. Waarschijnlijk stelde de franchisegever zich daarbij op het standpunt dat het contractuele non-concurrentiebeding zou zijn overtreden door de franchisenemer. De franchisegever zal (waarschijnlijk) de juistheid hebben betwist van de vernietiging van de overeenkomst en zich op het standpunt hebben gesteld dat de overeenkomst dus nog voortduurde. De concurrerende activiteiten ‘onder eigen naam’ betreffen in dat geval een overtreding van het non-concurrentiebeding gedurende de looptijd van de franchiseovereenkomst.

De rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:2245) stelt vast dat de franchiseovereenkomst inderdaad tot stand is gekomen onder invloed van dwaling. Aldus de rechtbank zijn er door de franchisegever onjuiste prognoses aan de franchisenemer verstrekt. Het beroep op dwaling en het inroepen van de vernietiging van de franchiseovereenkomst door de (ex-)franchisenemer treft dan ook doel. Nu de vorderingen van de franchisegever zijn gebaseerd op een vernietigde overeenkomst, ontbreekt volgens de rechtbank de grondslag van de vorderingen van de franchisegever.

Voorgaande zaak onderstreept dus dat een rechtsgeldig beroep op dwaling inderdaad een probaat middel kan zijn om een non-concurrentiebeding van tafel te krijgen.

Jan-Willem Kolenbrander 

Advocaat franchise-recht en commerciële contracten