Huurrecht

14 januari 2022

Corona en de Hoge Raad

Stijn Stubenrouch

Ons hoogste rechtscollege in Nederland, de Hoge Raad, heeft op 24 december 2021 een interessante uitspraak gedaan over de gevolgen van Corona voor (onder meer) huurovereenkomsten bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (detailhandel, horeca, etc.).

De Hoge Raad oordeelde[1] – daartoe verzocht in het kader van prejudiciële vragen van de rechtbank Roermond – dat het niet of slechts in geringe mate kunnen exploiteren van het gehuurde als gevolg van coronamaatregelen een onvoorziene omstandigheid is ten aanzien van huurovereenkomsten die vóór 15 maart 2020 zijn gesloten en kan zijn voor na 15 maart 2020 afgesloten huurovereenkomsten. In het laatste geval dient de rechter steeds per geval te bekijken of er sprake is van een onvoorziene omstandigheid.

Ook wordt door de Hoge Raad een rekenmodel gegeven voor de berekening van de huurprijsvermindering, de zogeheten Vastelastenmethode. Het bedrag van de huurkorting kan worden berekend volgens de formule: (overeengekomen huurprijs – gedeelte van de TVL[2] dat aan de huur wordt toegerekend) x percentage omzetderving x 50%.

De Corona-overheidsmaatregelen zijn dus voor overeenkomsten vóór 15 maar 2020 afgesloten een onvoorziene omstandigheid. De Hoge Raad oordeelt verder nog dat die maatregelen geen gebrek zijn in de zin van artikel 7:204 BW. Dat volgt uit de wetsgeschiedenis. Algemene overheidsmaatregelen die voor partijen onvoorzienbaar waren, en zijn gericht op beperking in de uitoefening van het bedrijf, zijn niet aan te merken als gebrek, aldus de Hoge Raad. Eindelijk komt er met de komst van de Vastelastenmethode een einde aan alle verschillende gerechtelijke uitspraken van Rechtbanken en Gerechtshoven.

C.J.M. (Stijn) Stubenrouch, HJF Advocaten, vestiging Rotterdam

[1] Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:PHR:2021:902

[2] Tegemoetkoming Vaste Laten