In een franchiseovereenkomst staat doorgaans een contractueel boetebeding. Dat beding bepaalt dat een geldboete verschuldigd is op het moment dat afspraken in de franchiseovereenkomst niet worden nagekomen. De schuldenaar kan dan wel aan de rechter vragen om deze contractuele geldboete te matigen, bijvoorbeeld vanwege de coronamaatregelen, zoals blijkt uit een recente kwestie.
Contractueel boetebeding
Het is goed gebruik om een contractueel boetebeding op te nemen in een franchiseovereenkomst. Dat beding bepaalt dat een geldboete verschuldigd is op het moment dat afspraken uit de franchiseovereenkomst niet (of niet tijdig) worden nagekomen door één van partijen. De overtredende partij of schuldenaar is dan een geldboete verschuldigd, vaak bestaande uit een geldboete die direct opeisbaar is en een aanvullende geldboete per dag dat de overtreding voortduurt.
De redenen om een boetebeding op te nemen in een franchiseovereenkomst zijn doorgaans gelegen in duidelijkheid en gemak. Zo wordt een boetebeding bijvoorbeeld opgenomen als zichtbare ‘prikkel’ richting de (doorgaans) franchisenemer om de franchiseovereenkomst deugdelijk na te komen. Ook is het vaak gemakkelijker om een gefixeerde boete te vorderen van de schuldenaar dan om een schadevergoeding vast te moeten stellen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het overtreden van een geheimhoudingsbeding; het is soms heel lastig om te bepalen welke schade er precies is geleden door de overtreding van het geheimhoudingsbeding. Een boetebeding inroepen is dan makkelijker
Matiging door de rechter vanwege coronamaatregelen
Als een schuldenaar de franchiseovereenkomst niet deugdelijk nakomt, en een contractuele boete moet betalen, kan hij de rechter verzoeken om deze boete te matigen op grond van de redelijkheid en billijkheid. De rechter zal daarbij echter wel terughoudendheid moeten betrachten en kan dit verzoek alleen toewijzen als de te betalen boete in de gegeven omstandigheden buitensporig hoog is.
In dat kader kan verwezen worden naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2022:2364 – klik hier voor het volledig vonnis). In die zaak had – kort samengevat – een franchisenemer een contractueel non-concurrentiebeding overtreden door gedurende de looptijd van de franchiseovereenkomst concurrerende activiteiten te ontplooien. Een overtreding waaraan een contractuele boete was gekoppeld van € 5.000 per overtreding te vermeerderen met een boete van € 1.000 per dag dat deze overtreding voortduurde.
De franchisegever maakte in voornoemde gerechtelijke procedure onder meer aanspraak op betaling van een contractuele boete van enkele tienduizenden euro’s vanwege overtreding van het non-concurrentiebeding. De franchisenemer vroeg de rechtbank op zijn beurt onder meer om deze contractuele boete te matigen.
Hoewel de rechtbank van mening is dat de franchisenemer inderdaad het non-concurrentiebeding heeft overtreden, wordt niet de volledige contractuele boete toegewezen. De rechtbank merkt op dat zijn bevoegdheid tot matiging van een contractuele boete ‘terughoudend’ gehanteerd moet worden. Pas als er sprake is van buitensporige (dus onaanvaardbare) boetes kan de rechtbank matiging toepassen. Daarbij dient de rechtbank niet alleen te letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
Op grond van die afweging concludeert de rechtbank dat een matiging van de contractuele boete mogelijk is. Hoewel de rechtbank diverse omstandigheden benoemt voor deze matiging acht de rechtbank het in ieder geval van belang dat de winkel van de franchisenemer voor het grootste deel van de periode dat de inbreuk speelde was gesloten als gevolg van de coronamaatregelen. De overtreding van het non-concurrentiebeding is om die reden maar beperkt zichtbaar geweest voor het publiek. Aldus de rechtbank hebben de coronamaatregelen er dus voor gezorgd dat de gevolgen van de overtreding van het non-concurrentiebeding beperkter zijn dan als er geen corona was geweest. De rechtbank matigt vervolgens de boete tot een bedrag van € 5.000 in plaats van de tienduizenden euro’s die de franchisegever vorderde op basis van het boetebeding.
Conclusie
Hoewel het doorgaans bijzonder lastig kan zijn voor een schuldenaar om een matig te vragen van een contractuele boete is dat in voornoemde kwestie wel gelukt, mede met een beroep op de coronamaatregelen en het sluiten van de winkel.
Jan-Willem Kolenbrander
Advocaat franchise-recht en commerciële contracten