In deze bijdrage aandacht voor het fenomeen: Bijzondere curator in jeugdzaken. Wat is een bijzondere curator? Wanneer kan hij worden ingeschakeld en op verzoek van wie? Waar vindt hij zijn wettelijke basis? Wat is zijn rol? Waarin verschilt zijn taak van die van bijvoorbeeld de Raad voor Kinderbescherming? Wat is de meerwaarde van een bijzondere curator? De antwoorden op deze vragen vind je hieronder.
Wettelijke basis
De bijzondere curator in jeugdzaken (hierna: BC) vindt zijn wettelijke basis in art. 1:250 BW (conflicten van substantiële aard tussen degene die het gezag uitoefent en de minderjarige, zulks ter behartiging van de belangen van de minderjarige).
De bijzondere curator vindt tevens een basis in art. 1:212 BW (vertegenwoordiging van minderjarigen in zaken van afstamming).
Met artikel 8 EVRM (recht op omgang in familiaire sfeer) en met de artikelen in het IVRK (belangen van het kind, recht op leven en ontwikkeling, hoorrecht, recht op wonen bij ouders, et cetera.) is er een relatie rondom de positie van minderjarigen.
Rol en taak bijzondere curator
De hoofdrol van de BC is steeds: handelen in het belang van het kind. Het betreft een bemiddelende en adviserende rol. De BC is, wat je noemt, ‘de stem van het kind’. Handelen in het belang van het minderjarige kind betekent overigens niet dat in alle gevallen tegemoet gekomen moet worden aan de “wensen” van het kind.
De rol van BC in afstammingskwesties is het zelfstandig verrichten van onderzoek en proberen inzicht te krijgen in de situatie. Bijvoorbeeld het laten verrichten van DNA-onderzoek, steeds in het belang van het kind.
In niet-afstammingskwesties vertegenwoordigt de BC de minderjarige, zowel in als buiten rechte, over zaken als verzorging, opvoeding en vermogenskwesties, waarbij er wel sprake moet zijn van wézenlijke conflicten. Bij de benoeming door de rechter krijgt de BC een specifieke opdracht mee. Waarover de BC de rechter moet adviseren.
Het gaat in die gevallen niet om de algemene opvoedingsproblemen, zo volgt uit Hoge Raad-jurisprudentie. Zo zal dus geen bijzondere curator worden ingeschakeld als het gaat om algemene opvoedingsproblemen, zoals bijvoorbeeld de vraag bij wie het minderjarige kind oud- en nieuwjaar moet vieren (bij vader of moeder) of bij verschil van mening tussen de ouders over het verstrekken van zakgeld aan de minderjarige. Dat soort zaken zijn geen wezenlijke conflicten.
Een BC kan ook benoemd worden voor advisering over loyaliteitsconflicten vanwege de scheiding van ouders (‘klemcriterium’).
Wie kan vragen om benoeming van een bijzondere curator?
De BC kan via een verzoekschrift (altijd in te dienen door een advocaat bij de rechtbank) van de minderjarige, advocaten, ouders, belanghebbenden benoemd worden, dan wel door de rechter ambtshalve. De minderjarige zelf kan het onderwerp ook bij de rechter aansnijden via een persoonlijke brief van het kind aan de rechter. Vaak zal – als het niet gaat om afstammingskwesties – een bijzonder curator in jeugdzaken benoemd (gaan) worden in (v)echtscheidingen.
Wezenlijk conflict
Zoals hierboven al opgemerkt wordt de bijzondere curator benoemd als er sprake is van een ‘wezenlijk’ conflict. Vraag daarbij is waar de reikwijdte is van het begrip ‘wezenlijk’. Dat zal in de praktijk afhangen van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Enkele voorbeelden:
a) De ouders van een jongetje van acht jaar oud gaan uit elkaar. Zij worden het niet eens over de regelingen die zij wensen te treffen rondom het Ouderschapsplan en hun zoon en komen via hun advocaten terecht bij de rechter. De scheiding wordt steeds complexer en partijen komen steeds meer tegenover elkaar te staan. Er moet een beslissing worden genomen voor de toekomst.
In deze situatie is hier aanvankelijk (nog) geen sprake van een wezenlijk conflict in de zin van art. 1:250 BW, doch meer van algemene opvoedingsproblemen. Derhalve aanvankelijk geen benoeming BC. Op enig moment kan escalatie van de problemen wel leiden tot een wezenlijk conflict, in welk geval (later) wel een BC benoemd kan worden met een specifieke taakopdracht ten aanzien van het geëscaleerde probleem. Denk bijvoorbeeld aan het ontstaan van een loyaliteitsconflict.
b) Een meisje van ongehuwde ouders heeft tot haar vierde leeftijd geen contact met haar vader. Er volgt een juridische procedure inzake erkenning en omgang. Partijen komen via hun advocaten bij de rechter waarbij moeder aangeeft dat de man niet de vader van het kind is en de vader aangeeft dat hij wel de vader is.
Hier speelt een erkenningsprobleem, afstammingskwestie. Geen huwelijk en geen geregistreerd partnerschap. Dus benoeming van een BC in het kader van artikel 1:212 BW. Zodra de afstamming (man is de vader) komt vast te staan zou het ouderlijk gezag moeten worden aangevraagd. Het zijn van vader met erkenning leidt ten slotte niet automatisch tot ouderlijk gezag.
Als de omgangskwestie (na erkenning en ouderlijk gezag) gekwalificeerd wordt/gaat worden als ‘wezenlijk conflict’ zou de rechter ook gelijktijdig met benoeming BC 1:212 BW de benoeming BC 1:250 BW kunnen uitspreken. Dat kan op later moment ook (uitbreidingsverzoek door 212-BC)
c) De ontwikkeling van een jongen van twaalf jaar oud is ernstig in het geding geweest. Er ontstond grote zorg over zijn opvoeding en verdere ontwikkeling omdat beide ouders veelvuldig aan de drank waren, de jongen er verwaarloosd uit zag en crimineel gedrag ging vertonen. Er werd een Ondertoezichtstelling (OTS) met tijdelijke uithuisplaatsing (UHP) van zes maanden uitgesproken door de rechter en er werd een gezinsvoogd aangewezen. De jongen is bij pleegouders in huis geplaatst. De termijn van de OTS/UHP is verstreken, maar de jongen wil niet terug naar huis. Zijn ouders hebben hun leven gebeterd in opdracht van de rechter, zij zijn niet meer aan de drank en willen graag dat de jongen terug naar huis komt.
De rechter zal – artikel 12 IVRK volgend – naast de ouders ook een twaalf jaar oud kind horen. Een BC zou benoemd kunnen worden met als taak de rechter te adviseren over de wenselijkheid van handhaving van de huidige situatie (UHP en OTS) én over het in kaart brengen van de opvoedvaardigheden van de ouders.
Meldcode huiselijk geweld/kindermishandeling
De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling bepaalt dat organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren in de sectoren onderwijs, gezondheidszorg, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, sport, jeugdzorg en justitie een meldcode moeten hebben én het gebruik ervan moeten bevorderen. Dit geldt dus ook voor de Bijzondere curator.
Iedere organisatie en zelfstandig werkende beroepskracht die werkt met ouders en/of kinderen moet een eigen meldcode ontwikkelen. Uitgangspunt daarvoor is het Basismodel meldcode. Daarin staan de volgende vijf stappen:
- In kaart brengen van signalen.
- Overleggen met een collega. En eventueel raadplegen van Veilig Thuis: het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Of een deskundige op het gebied van letselduiding.
- Gesprek met de betrokkene(n).
- Wegen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. En bij twijfel altijd Veilig Thuis raadplegen.
- Beslissen over zelf hulp organiseren of melden.
Met ingang van 1 januari 2019 geldt een aanscherping van stap 4 en 5 van de meldcode. In stap 4 wegen zij op basis van de informatie uit stap 1 tot en met 3 af of zij een vermoeden hebben van huiselijk geweld of kindermishandeling. Daarbij bepalen zij met behulp van een afwegingskader of er sprake is van acute of structurele onveiligheid. In stap 5 nemen zij twee beslissingen:
Is melden bij Veilig Thuis noodzakelijk?
Melden is noodzakelijk als er sprake is van acute of structurele onveiligheid.
Is hulp verlenen of organiseren (ook) mogelijk?
Hulp verlenen is mogelijk als:
- de professional in staat is om effectieve/passende hulp te bieden of te organiseren.
- de betrokkenen meewerken aan de geboden of georganiseerde hulp.
- de hulp leidt tot duurzame veiligheid.
Indien hulp verlenen op basis van één van deze punten niet mogelijk is, is melden bij Veilig Thuis noodzakelijk.
Om te bepalen of er sprake is van acute of structurele onveiligheid maken zij gebruik van de afwegingskaders voor hun specifieke beroepsgroep. Tot 1 januari 2019 kunnen beroepskrachten met deze kaders ervaring opdoen, voordat gebruik verplicht wordt. Als er na gebruik van de afwegingskaders geen sprake blijkt van acute of structurele onveiligheid staat het de beroepskracht nog steeds vrij om bij Veilig Thuis te melden.
Hoe gaat de bijzondere curator te werk?
Veelal gaat de BC als volgt te werk. De BC vraagt na zijn benoeming alle stukken op die ter griffie van de rechtbank over de zaak aanwezig zijn.
Vervolgens stuurt hij uitnodigingsbrieven naar de minderjarige(n) en de ouders voor een eerste (kennismakings)gesprek. Hij voert in de regel eerst eerste gesprek met de minderjarige en pas daarna met de ouders gezamenlijk of afzonderlijk. Later volgen nog meer gesprekken met de minderjarige. De BC voert ook overleg met de al betrokken jeugd- en gezinscoaches, de schoolleiding van de minderjarige, de leerkrachten van de minderjarige, eventueel pleegouders, opa’s en oma’s, et cetera.
Tijdens dit proces houdt de BC steeds de hierboven toegelichte meldcode in de gaten en pleegt hij zo nodig en afhankelijk van zijn bevindingen collegiale consultatie in het kader van die meldcode.
Op enig moment stelt de BC een concept-rapportage op en koppelt hij die rapportage terug met de minderjarige en de ouders. Uiteindelijk stelt hij, al dan niet met aanpassingen, zijn rapportage definitief vast en stuurt hij zijn advies in bij de rechtbank voor de komende zitting. Bij de zitting is hij aanwezig om desgewenst zijn advies nader toe te lichten.
Hulpmiddelen voor het onderzoek door de bijzondere curator
Afhankelijk van de complexiteit van de zaak zal de BC gebruik maken van een grafische dossieranalyse (GDA). Een GDA wordt gemaakt om een beeld te krijgen van het leven van iemand aan wie hulp gegeven gaat worden, in casu de minderjarige.
Het uitvoeren door de BC van een GDA heeft een aantal voordelen. In één oogopslag is het leven van de minderjarige in beeld en is zijn/haar leeftijd te zien in combinatie met jaartallen. In één oogopslag is te zien hoe vaak de minderjarige van leefsituatie heeft moeten veranderen (eerdere scheidingen, nieuwe partners, stiefouders, overlijdenssituatie familieleden, kortom allerlei gebeurtenissen die van invloed zijn of kunnen zijn geweest op de leefsituatie van de minderjarige). Een GDA geeft de BC de mogelijkheid de tijdsbeleving vanuit de minderjarige te ervaren.
Tot slot
Hoewel het fenomeen ‘bijzondere curator’ al geruime tijd een wettelijke basis heeft, wordt de bijzondere curator volgens mij nog veel te weinig ingeschakeld. Als advocaat en mediator, veel werkzaam in het personen- en familierecht, weet ik zeker dat benoeming van een bijzondere curator in complexe (v)echtscheidingszaken zeker zal, en zelfs in bestaande zaken al zou hebben bijdragen aan een snellere afwikkeling ervan.
Mr. drs. C.J.M. (Stijn) Stubenrouch,
Advocaat / Mediator / Bijzondere curator in Jeugdzaken